babette

10 maart 2024: Feestelijk diner voor 5000

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

In de film Babette’s feast komt een Franse vluchtelinge, Babette heet ze, terecht bij twee zussen, ergens in een gat aan de kust van Denemarken. Het dorp waar ze terechtkomt is nog veel kleiner dan Vijfhuizen en zeker veel troostelozer. Dan zijn die twee zussen ook nog domineesdochters, met een overleden vader die nogal van het ernstige en strenge soort gelovige was. Overtuigd zetten de zussen die lijn voort. Soberheid troef dus. De Franse vluchtelinge mag blijven en wordt aan het werk gezet in de keuken. Elke dag dezelfde grijzige drab klaarmaken als avondmaaltijd; er is weinig te genieten en dat is niet alleen armoede. Het is ook een vorm van vroomheid voor de zussen, waar genot niet in past, waar je liefst alleen eet omdat het moet. Stel je voor dat je ineens zou genieten – oei oei oei.
Ik weet niet hoe het komt maar wij kennen diezelfde associatie. Hoe orthodoxer het geloof, hoe vromer de mensen, des te treuriger het leven, grauwe drab, weinig te genieten, in welke vorm dan ook, stel je voor. Vroomheid als afzien; gelovig leven als zelfopgelegde treurigheid. We kennen dat ook vandaag en er zijn veel mensen die er zo naar kijken; mensen die nog nooit in de kerk geweest zijn, maar ik weet dat er ook hier in de kerk mensen zijn die dat hebben. Misschien herken je het zelf wel, de herinnering aan zo’n geloofswereld, of misschien moet je gewoon toegeven dat het idee ook ergens in je eigen hart zit.
Dat geldt overigens niet alleen rond geloof en de kerk. Ik las van de week een column uit Vrij Nederland, van zo’n beetje linksige moralist die natuurlijk alleen maar verstandige dingen zegt maar dan beschrijft hoe hij in gesprek met een even moralistische vriend boven de zelfgebrouwen veganistische pindasoep zich realiseert dat het ongetwijfeld allemaal heel goed is om geen vlees meer te eten en niet meer ver op vakantie te gaan, maar dat niemand het leuk vindt. Dat dus. Goed leven als last, als eeuwige irritante rem op waar je van kunt genieten.

In zo’n wereld hoor je vanochtend van God. Hoe vromer en gewetensvoller, des te soberder en treuriger en grauwer; dat heeft die film, dat idee heeft de hele wereld – vandaag lezen we uit Johannes en in de tekst die we gelezen hebben wil Johannes voor eens en voor altijd afrekenen met die flauwekul. Hoezo grauwe treurigheid bij God? Daar gaat het over in dit Bijbelgedeelte. Jezus is met zijn leerlingen en nog minstens vijfduizend anderen bij elkaar en dan gebeurt er iets groots. Iets onvoorstelbaars. En ik hoop dat we door ernaar te luisteren een soort aanstekelijke vrolijkheid vinden, middenin al die heel reële beperkingen van ons bestaan.

Er zijn vijfduizend mensen bij elkaar en Jezus heeft het plan opgevat om hen te eten te geven. Om te beginnen laat Hij dus de mensen gaan zitten. Dan zal je het krijgen. Je moet je voorstellen dat ze niet zomaar gaan zitten. Nee, je moet je voorstellen dat ze gaan zitten in het gras, en voor je ligt een smetteloos gestreken en gevouwen servet, en er staan drie porseleinen borden op elkaar en er liggen drie sets blinkend gepoetst zilveren bestek naast de borden en bovenaan nog een klein setje en op het bovenste bord ligt een lepel met een heel klein schitterend opgemaakt hapje, een amuse. Zoiets. Jezus vraagt je om zo te gaan zitten in het gras en dan weet je wel wat er gaat komen. Natuurlijk, ik overdrijf een beetje; maar die kant wijst de tekst wel op. Ze gaan echt niet zomaar zitten, nee, ze gaan zitten zoals je gaat zitten als je te gast bent bij een chique diner. Jezus gaat al die mensen te eten geven en dat wordt zeker geen karig hapje. Een feestmaal.

Een feestmaal komt er ook in die film, Babette’s feast. Franse vluchtelinge wint loterij en besluit het geld te gebruiken om de karigheid van de dorpelingen te doorbreken en ze voor één keer onvoorstelbaar te verwennen. Uren staat ze in de keuken om een fabuleus ik-weet-niet-hoeveel-gangen diner te koken. De dorpsbewoners zijn stomverbaasd; zoiets hebben ze nog nooit gegeten. Tegen zoveel uitbundigheid kan zelfs hun vrome zurigheid niet op. Aan tafel breekt een aanstekelijk soort dankbaarheid en verwondering door. Een feestmaal, geschenk van Babette aan het dorp.
 
Een feestmaal schept Jezus, uit vijf broden en twee vissen. Meer heeft Hij niet, maar het is genoeg. Ze kunnen eten zoveel ze willen, brood en zeker ook vis.

De mensen willen degene die dit doet koning maken. Logisch is dat. ‘Bestaanszekerheid’ was het grote thema in de vorige verkiezingen in Nederland. Koopkrachtcijfers zijn nieuws. Van de week nog: een ‘pijnlijke, menselijke fout’ waardoor mensen met een laag inkomen nog minder kregen dan de minister al dacht. Dat is altijd al zo; ‘brood en spelen’, was het motto van Romeinse bestuurders. Als je zorgde dat de mensen genoeg te eten hadden en dat er vermaak was, dan kon je rekenen op hun steun. Zo was het toen, en zo was het nu; voedseltekort leidt tot opstand en revolutie, voor stabiliteit moet je zorgen dat er genoeg is. Een politicus die het leven van mensen onzeker en karig maakt, die kan z’n carrière wel vergeten, en leiders die door de massa gesteund willen worden beloven het volk gouden bergen. Zie je gebeuren om je heen.
Politieke leiders kunnen daarop aangrijpen omdat het andersom één van de grote angsten is van mensen: niet genoeg hebben. Als je deze week de beelden uit Gaza bekeek, van hoe mensen reageren op voedseldroppings, dan kan je die angst voelen: wat als alles op is voordat ik aankom? Wat als er niets over is, niet voor mij, niet voor mijn kinderen? Wat als ik te laat ben? Die angst bestaat ook onder ons, natuurlijk niet in dezelfde vorm, maar toch. Misschien herken je wel iets van die zorg. Van de stress om de vraag of er voor jou genoeg zal zijn. De angst dat er voor jou niet genoeg is. Niet genoeg zorg. Geen huis. Karig eten. Dat is een heel terechte zorg en daarbij: de levenssituatie van die mensen in de tekst zal over het algemeen dichter bij de realiteit in Gaza nu dan bij onze werkelijkheid liggen. Wij mensen hebben dat soort dingen nodig om te overleven, vandaar die angst als ze er niet zijn.
Niet zo gek dus, dat leiders vroeger en nu mensen beloven dat er genoeg zal zijn. En niet zo gek dat de mensen Jezus koning willen maken. Toch is er ook wel een verschil. 36 euro per jaar, daar gaat het om bij het koopkrachtfoutje dat de minister deze week herstelde. Dat kan soms net het verschil zijn tussen wel of niet rondkomen, maar met 36 euro erbij per jaar komt er echt niet direct een feestmaal op tafel. Een procentje erbij, misschien twee. Dat is het gerommel in de marge waarover het bij ons gaat. Dat is het niveau waarop Filippus in het evangelie praat. 200 denarie, een half jaarsalaris ongeveer, maar meer dan voor iedereen een beetje zit er dan niet in. Zo gaan discussies nog: de vraag of het haalbaar is, of het past in de begroting. En dan komt er voor de lange termijn vandaag nog allerlei onzekerheid bij: klimaat, ziektes, droogte, misoogsten – zal er genoeg zijn voor de wereld, en kunnen we het ons dan veroorloven. En ik heb de indruk dat je die onzekerheid steeds meer begint te voelen in de dagelijkse dingen van het leven: kan dit wel, of is het te veel, kan het er niet uit met het oog op de planeet als geheel.
Dat is het menselijke perspectief en Jezus gaat daar met zijn feestmaal dik overheen. Dit gaat niet over net genoeg, over soberheid en matigheid. Dit is een feestmaal – en iemand die dat zomaar voor kan zetten, die wint het hart van het volk. Ze wilden hem koning maken, schrijft Johannes, en dat is heel begrijpelijk dat ze dat willen. Ze willen hem koning maken.
Maar dat wil Hij niet.

Wat dan wel als Hij geen koning wil worden? Wie is Hij dan?
Als ze in die film aan tafel zitten, aan het meest glorieuze diner dat je je voor kunt stellen, zijn de meeste mensen aan tafel gewoon verbluft, te sprakeloos om iets te kunnen zeggen. Dit feestmaal is zo groots dat niemand zich had kunnen voorstellen dat dit mogelijk was, zo goed eten – niemand behalve één. Er zit een gepensioneerde generaal aan tafel, die in zijn jonge jaren in Parijs geweest is en daar in Café Anglais, één van de beste restaurants van de stad, gegeten heeft. En dat brengt hem in de war. Zo goed is ook dit feestmaal hier, zegt hij, in dit afgelegen nergensdorp, zo goed, een diner dat zich kan meten met het beste van het beste op de wereld. En dan hoor je hem hardop denken in de film, hoe dit kan, hoe het mogelijk is, een zomaar aangewaaide vrouw die driesterren Michelin kookt. Wie is dit toch? Hoe kan dit toch?
En je hoort ze op net zo’n manier speculeren in het evangelie. Hoe kan dit toch? Zo veel overvloed, middenin het leven, uit het niets? Hoe is het mogelijk? Je hoort ze hardop denken: dit moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen.

De clou is dat je het weet, als kijker van de film. Zij is het. Zij is het echt zelf. Voormalig chef-kok van het Café Anglais, gevlucht voor revolutionair geweld, aangewaaid aan de Deense kust, jarenlang onder de radar in een onooglijk dorpje. Aan tafel weet niemand het, het is te onlogisch voor woorden, maar jij als kijker weet het: zij is het, de enige op de wereld die zo’n feestmaal klaar weet te maken.
Als kijker van de film weet je het; als lezer van het evangelie ook. Hij is het. Hij is het echt zelf. Jarenlang onder de radar in een onooglijk dorpje. Nee, daar in het gras weet niemand het, het is te onlogisch voor woorden, maar jij als lezer weet het: Hij is het, de enige op de wereld die zo’n feestmaal klaar weet te maken. De enige die mensen kan laten leven van de wind.

Dat is het hele punt van Johannes. Het lijkt te onlogisch voor woorden, maar Hij is hier, de enige die mensen kan laten leven van de wind. Die er niet op zit te wachten om koning gemaakt te worden, omdat Hij iets groters voor ogen heeft. Omdat Hij nergens zo warm voor loopt als voor het scheppen van leven, overvloedig, uitbundig, glorieus leven. Hij is het – en zo is God. Dat is het hele punt van Johannes. God heeft zichzelf onder ons laten zien en heeft zich laten kennen in al zijn heerlijkheid. En dat heeft niets, werkelijk niets te maken met grauwigheid, maar het is één en al genot, van begin tot eind. Een fabuleus feestmaal creëren – dat is waar Hij van geniet.

En als God zo is; als de wereld voort is gebracht door een God die zijn grootste vreugde vindt in het scheppen van overvloed, dan hoef je ook weer niet al te verbaasd te zijn als daar af en toe iets van doorbreekt. Als soms blijkt dat je gewone ervaring gewoon te smal, te bekrompen is, voor de overvloed die je soms ten deel valt. Dat is wat Johannes, denk ik, van ons wil: dat er in onze ervaring een ruimte groeit om meer en meer van die overvloed van God te herkennen. Om de creativiteit en vrijgevigheid van de Schepper die je zomaar kunt ervaren niet over het hoofd te zien. Daartoe beschrijft Johannes zo’n teken: om te laten zien wat het betekent dat God, de God van glorieuze liefde en overvloed, onder ons gekomen is om ons het ware leven te schenken.

Jezus zegt het zelf, verderop in het evangelie: ik ben gekomen om leven te geven en overvloed. Hier, in dit hoofdstuk, zie je er een klein voorproefje van. Een amuse zo je wilt, schitterend opgemaakt voorproefje van wat nog komt. Zo kan je in je leven vaker een klein voorproefje hebben van die goddelijke overvloed. Toch blijven het maar incidenten, speldenknopjes goedheid. Zoals deze zondag; in de reis naar Pasen een oase, een zondag om de vreugde alvast te vieren. Ik hoop dat zulke kleine speldenknopjes van goedheid je helpen om deze God meer en meer te leren kennen, in de verwachting van zijn ultieme feest. Om te geloven. Hij is het; Hij is het echt, God van overvloed, God van vreugde, God van leven, puur uitbundig leven.

Amen
 
terug