genezing

Preek 11 februari 2024

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Misschien kent u de film Philadelphia, een film uit het begin van de jaren ’90. Die film speelt zich af ten tijde van de AIDS-epidemie in de jaren ’80, toen AIDS echt ongeneeslijk was, een AIDS-besmetting was een doodvonnis, en dat niet alleen op termijn, maar in zekere zin al gelijk als je het wist. Of beter: als anderen het wisten. Het stigma was zo groot, dat je als het ware een levende dode was als je met AIDS rondliep. Niemand durfde meer met je te maken te hebben. En dat zie je ook in die film. De film draait om discriminatie, om een succesvolle advocaat die AIDS heeft opgelopen en daarom ontslagen wordt. Dan zoekt hij een andere advocaat om met hem een zaak aan te spannen tegen zijn werkgever, om z’n ontslag aan te vechten, en dan hoor je de angst bij die andere advocaat: is dit verantwoord? Is dit veilig? Een hand bij binnenkomst, tot die ander vertelt dat hij AIDS heeft, dan gelijk weg. Dat is al veel te ver, nooit, maar kan ik met hem in één kamer zijn? En wil ik dit, of vind ik hem te walgelijk om er ook maar iets mee te maken te hebben? Ziekte, stigma, levende dode. Zo keek men tegen AIDS-patiënten aan in de jaren ’80, laat die film zien.
Als je dat gevoel tot je door laat dringen heb je ongeveer het gevoel te pakken dat ze rondom Jezus hadden bij melaatsheid. Een huidziekte, zegt de NBV, huidvraat, zei de vorige. Met welke naam dan ook en wat het medisch gezien precies voor ziekte geweest moet zijn, het werkt ongeveer hetzelfde. Angst roept het bij anderen op, en walging evengoed. Als je AIDS had in de jaren ’80, wilde niemand bij je in de buurt komen; bij melaatsen was dat ook zo, en dan bij wet gesanctioneerd. Het mocht niet, al had iemand gewild. Wie melaats was, werd verbannen uit de bewoonde wereld, moest op afstand blijven van andere mensen en ze van afstand waarschuwend toeroepen: let op, hier ben ik, blijf uit m’n buurt. Daarbij was het ongeneeslijk; zo ongeneeslijk, dat er een spreekwoord was in die tijd, dat een melaatse genezen gelijkstond aan het opwekken van een dode. Zombies, zouden we zeggen met een ander soort film in gedachten; niet mijn genre, maar goed. Levende doden, en als je er één jouw kant op ziet komen voel je een ijsgreep rondom je hart.

Als je dat voelt, dan voel je ook de spanning in dit gebeuren in het evangelie. Er komt een melaatse naar Jezus toe; dat alleen al. Hij blijft niet op afstand. Jezus raakt hem aan en geneest hem. Daar gaat het over vanochtend en ik ga daar twee dingen uithalen voor vandaag.

Allereerst: die man moet een groot geloof hebben. Absurd groot. Door alle sociale grenzen breekt hij heen om bij Jezus te komen, dichterbij dan fatsoenlijk geweest zou zijn. Daar zit wanhoop achter, misschien, het kan me niet schelen wat ze er allemaal van denken want ik heb toch niks te verliezen, maar zeker ook geloof. Als U het wilt, dan bent U in staat mij te genezen, zegt de melaatse.
Dat zegt iets voor ons; die man is een voorbeeld in geloof. Wat houdt het in om te geloven? Wij hebben, denk ik, in onze tijd over het algemeen het beeld van geloven als een beetje een bedaagd iets, weinig spannend. In de Bijbel is dat anders, zeker in het evangelie van Marcus. Geloven is wild en riskant; geloven betekent dingen wagen die normale mensen nooit zouden doen.
Geloven begint met weten dat je bij hem moet zijn. Ook vandaag. Als je voelt, weet hoe het in je eigen leven aan heelheid ontbreekt. Als je voelt dat er iets in jou zit, misschien niet zo zichtbaar, maar het zou anderen bang maken om het te zien, of ze een gevoel van walging over jou geven. Als je je ongeneeslijk ziek weet, naar lichaam of naar geest. Als je voelt dat je door de mensen uitgestoten bent. Als ze naar je kijken alsof je een besmettelijke ziekte hebt. Als je innerlijk vergaat van de schaamte. Ik weet wel dat u dat niet allemaal heeft, maar echt – er zijn genoeg mensen die er wel last van hebben, van hoe ze zelf zijn, en die acuut voelen dat ze daardoor niet goed hun plek in deze wereld kunnen vinden. Geloven begint met dat je dan weet dat je bij Jezus moet zijn. Met het vertrouwen: Hij kan helpen.   
Geloven is dan ook gewoon lef hebben. Die man heeft lak aan alle sociale gewoontes van zijn tijd om bij Jezus te komen. Nu zijn er hier denk ik weinig mensen die zich zo zouden identificeren met die man, dat je zo weggekeken wordt uit de samenleving, maar gewoontes die mensen bij Jezus weghouden zijn er des te meer. Toch? Die voelt u ook allemaal. Dat verschilt allemaal nogal per bubbel, maar er zijn behoorlijk wat bubbels waarin mensen je toch wat meewarig aankijken als je zegt iets met hem te hebben. En om daar dan dwars doorheen toch te gaan, omdat je het vertrouwen hebt dat Hij je heel kan maken, dat is geloven. Om je ondanks de meewarige en spottende en afkeurende blikken van omstanders gewoon voor hem te gooien, dat is geloven.

Dat is het eerste. Geloof is vertrouwen en is lef; daarin is die melaatse een voorbeeld. Die gaat, tegen alles in, naar Jezus toe, ‘U kunt mij heel maken’, en dan antwoordt Jezus met: ‘Ik wil het’. Wordt rein. En Hij raakt de melaatse man aan.

Jezus raakt aan. Van twee kanten wordt hier een grens overschreden. De melaatse komt waar hij niet mag komen; Jezus raakt aan wie niet aangeraakt mag worden. Of dat is omdat melaatsheid medisch gezien besmettelijk is, weet ik niet, maar het is in elk geval in sociale zin besmettelijk. Wie een melaatse aangeraakt heeft, wordt voor een tijdje zelf onrein en dus onaanraakbaar. Daarom moesten ze uit de buurt blijven en daarom meden mensen melaatsen dus ook. Wie onreinheid aanraakt, wordt ermee besmet; dat is de gedachte en zo denken we er natuurlijk vaak nog steeds over. Zo werkt het met veel ziektes, AIDS, waar ik mee begon, is er natuurlijk een voorbeeld van, en korter geleden corona. Waar je mee omgaat, word je mee besmet – dat zeggen wij ook als het gaat om omgang met anderen. Daar lijkt wel iets universeels in mensen te zitten dat afstand wil houden van dat wat vies en bedreigend is.
Bij Jezus is de beweging echter andersom. Normaalgesproken vloeit de onreinheid van de besmette persoon naar de zuivere persoon, is de gedachte. Bij Jezus vloeit de zuiverheid vanuit hem naar de besmette persoon. Marcus beschrijft het zo dat je bijna zou denken dat je het ziet gebeuren, en misschien moet je het je ook maar even zo voorstellen: Jezus die met zijn vinger de melaatse aanraakt, zoals God en Adam op het plafond van de Sixtijnse kapel, en dan zie je vanuit die aangeraakte vinger dat alle huidproblemen wegtrekken.
Dat is hoe het steeds gaat in het evangelie. Jezus trekt zich weinig aan van de geldende regels over waar je beter niet in de buurt kan komen. Hij gaat consequent die grenzen over; Hij komt op plekken waar je beter niet kunt komen en Hij gaat om met mensen waarmee je beter niet om kunt gaan – maar Hij wordt er zelf niet door besmet. Als Jezus in de invloedssfeer van het kwaad komt, dan is het niet zo dat het kwaad hem bedreigt, maar andersom. Zo gaat het steeds opnieuw in het evangelie: waar Jezus komt, wijkt de macht van het kwaad. Daarin zie je iets van de hemelse glorie van Jezus doorschijnen. De kracht van God, de kracht ten goede die in Jezus werkzaam is, die is zo groot dat niets van het duister vat op hem krijgt.
Daarin is Jezus aan de ene kant uniek en grootser dan wijzelf, veel grootser, en aan de andere kant denk ik dat je die lijn wel door kunt trekken. Waar wij als mensen in de Geest van Jezus gaan, worden we begenadigd met iets van die heelmakende kracht. En dan denk ik: wij zijn toch vaak zulke bange types. Ongelooflijk. Wij maken ons druk over dat de dingen vat op ons krijgen, of op onze kinderen, en dat ze de verkeerde kant op getrokken worden door hun omgeving, en natuurlijk is dat niet altijd gek. En zeker is het niet altijd zo dat je in de Geest van Jezus naar een bepaalde omgeving toe gaat. Maar als we wel op die manier gaan, dan denk ik dat we best een beetje meer vertrouwen mogen hebben op diezelfde kracht die je hier vanuit Jezus ziet komen. Waar we met de liefde van Jezus mensen opzoeken die door iedereen met de nek worden aangekeken, is het niet zo dat wij besmet raken, maar andersom. Ook vandaag.

Jezus raakt aan en zijn kracht zorgt ervoor dat de melaatse genezen wordt. Het hele begin van het evangelie van Marcus staat in het teken van de macht van het koningschap van God die in deze wereld doorbreekt. Dat zie je rondom Jezus gebeuren en daarin straalt dwars door Jezus heen Gods heerlijkheid midden in deze wereld.
Onder andere door een wonderlijke genezing zoals deze.
Vanochtend wil ik ook even uitweiden over dat wonder. Wij vinden dat vaak ingewikkeld, wonderen, genezingen, dat past niet goed in ons wereldbeeld. En ik ga me vanochtend niet wagen aan wat er precies gebeurd is en hoe medici vandaag de ziekte ‘melaatsheid’ zouden noemen en hoe al dan niet echt ongeneeslijk dat is enzovoorts, of aan hoe dit historisch echt gegaan is en of je echt de melaatsheid bij wijze van spreken met dat Jezus hem aanraakte direct weg zag trekken. Ik denk dat je, realistisch, moet zeggen dat de dingen hier opgeschreven zijn en geïnterpreteerd zijn op de manier van toen en daar en dat we er nooit helemaal precies achter zullen komen hoe dat dan echt ging. Hoe precies weten we niet, maar het is ook niet zo heel interessant om daar bij elk wonder dat Jezus deed je weer druk over te maken. Dat is niet interessant.
Waarom dan niet? Nou, niemand die bij z’n volle verstand is kan ontkennen dat Jezus dingen deed waar volgens zijn tijdgenoten bovenmenselijke kracht voor nodig was. Melaatsen genezen, bijvoorbeeld; van hetzelfde level als doden opwekken, zeiden ze in die tijd. Hoe en wat je ook denkt over specifieke gevallen zoals dit, er is in de evangeliën zo’n stroom aan berichten te vinden over Jezus die zulke dingen doet dat het historisch onzinnig is om te ontkennen dat Jezus zulke dingen deed. Zelfs zijn tegenstanders kunnen er niet omheen – Hij is in de ban van Beëlzebul, of Hij heeft ergens toverkunst geleerd, zeiden die. Dat is niet interessant en dat is niet wat Marcus wil doen met zijn evangelie: aantonen dat Jezus dit echt gedaan heeft.
Wat interessant is, is om te zien wat de evangeliën met dat gegeven doen. En dan vallen twee dingen op, in vergelijking met andere wonderdoeners in die tijd. Het eerste is dat Jezus geheel zelfstandig handelt: Ik wil het, zegt Hij. Geen gebed, geen beroep op God; een simpel ‘Ik’. Daar hoor je weer iets van die grootsheid van hem, van dat unieke. En dan tegelijkertijd dat andere: zwijg er maar over. Geen PR. Niet jezelf ermee op een voetstuk zetten.

Drie dingen om voor ons te doen, tot slot.
Als eerste: kijk naar Jezus als je onder de indruk wilt komen van de grootsheid en de macht van Gods liefde. Er is iemand die wordt gezien als een levende dode, door de mensen verafschuwd, en zelfs die wordt door Jezus hersteld. Zo groots is zijn liefde, zo groots is dat koninkrijk van God dat in Jezus openbreekt. Kijk daarnaar, ook als je voelt in je eigen hart hoe daar dingen zitten die verafschuwd zouden worden.
Is er een kracht die jou kan herstellen, wat er ook in je zit, naar lichaam of ziel? Ja, die is er, in het koninkrijk van God dat in Jezus doorbreekt.
Dat is het eerste.  
Het tweede is om in het spoor van Jezus grenzen overgaan naar wie uitgestoten is; want die mensen zijn er natuurlijk nog steeds. Misschien ken je wel zo iemand hier, of een collega, die gemeden wordt door anderen alsof melaats. Als je zo iemand kent, misschien zegt God dan vandaag wel tegen jou: ga eens naar diegene toe. Wie weet wat het voor zo iemand kan betekenen.
En schaamteloos naar God toegaan, met geloof. Wij hebben in ons geloof en in ons gebed vaak zo weinig lef. Wat dat betref kunnen we leren van die melaatse. Met lef, met geloof alles bij hem neerleggen.
Amen
 
terug